In deze vreemde tijd, waarin we worden teruggeworpen naar een kleine omgeving en met name onszelf, ben ik begonnen met het maken van een serie met dagelijks een ‘photo meets haiku’. Zoals de naam al doet vermoeden, gaat het hier om een combinatie van een foto en een haiku. De dingen dichtbij huis, die anders niet opvallen, vervullen daarbij een hoofdrol.
Een haiku is een Japanse dichtvorm die begriegelijk simpel lijkt. Het heeft 3 regels en deze hoeven niet eens te rijmen. Wel belangrijk is dat de eerste regel 5 lettergrepen kent, de volgende 7 lettergrepen en de derde en laatste weer 5 lettergrepen. Dit strakke regime van 5-7-5 vormt een uitdaging want maak met deze beperking maar eens een kort verhaaltje dat toch nog enigszins losjes geschreven lijkt. Het is daarbij bovendien het leukst als de derde zin als punchline werkt. Er zijn veel meer regels, principes en gewoontes bij deze dichtvorm, maar die laat ik achterwege ook omdat ik al die andere regels, vrees ik, met handen en voeten heb overtreden. Voor mij is het een woordpuzzel geworden om mijn verbazing te verwoorden over hetgeen ik heb gezien of over deze tijd in een soort van quarantaine.
Met het maken van foto’s voel ik me meer senang. Het biedt ontspanning in deze stressvolle tijd en dwingt me om echt te kijken naar de omgeving in plaats van te piekeren. Als je de tijd neemt om te kijken zie je veel meer dan als je snel doorloopt of met je gedachten elders bent.
De meeste photo-haiku’s ontstaan uit de dingen die ik in mijn omgeving tegenkom en die, nu ik er tijd voor heb, plotseling verbazen of ontroeren. Alsof ik er met nieuwe ogen naar kijk. Andere dingen zie ik juist door de ontwikkelingen in de buitenwereld in een ander licht.
De gedachten van deze coronatijd sijpelen als vanzelfsprekend door in de photo-haiku’s en dat zorgt voor een interessante wending. De foto’s zijn op zich tijdloos maar in combinatie met de haiku wordt de serie juist een tijdsdocument.
#79
uit liefde voor stad
noemen ze zo’n ooievaar
gewoon een règâh
Voâh de gèn auk un vetaling:
Ùit liefde voâh stad
noeme we zau’n auievaah
hieâh gewaun règâh